In de psalmen worden de engelen een aantal malen genoemd, als een aanwezigheid.
Sterke helden, bewakend, kwaad, achtervolgend, aanstotend, reddend.

Gelegerd is de engel van de Ene
   rondom wíe hem vrézen,
   en híj rédt ze úit.

Dat ze worden
   als kaf voor het áanschijn van de wínd,
   wanneer de éngel van de Éne hen áanstoot; 	 

worde hun weg
   dúisternis en glíbber,-
   wanneer de engel van de Éne
   hen áchtervólgt! 	 

een zwerm
éngelen van állerlei kwáad!

• - en zond hun rampen en onheil. (Nieuwe Bijbel)
• - met uitzending der boden van veel kwaads. (Staten)
• - een schare van verderfengelen. (Nieuw Bijbel Genootschap)
• - een veelvoud van rampen kondigde zich aan. (Willibrord)
• - Hij stuurde zijn engelen op hen af, zij zaaiden dood en verderf. (Groot Nieuws)
• - toen Hij Engelen des verderfs onder hen zond (Luther)
• - een zending van ongeluksboden (Leidse)

Andere engelen?

Geen kwáad zal je beréiken,
geen pláag
zal náderen je tént; 	 

want zijn éngelen zal hij voor jou gebíeden
je te bewáken
op ál je wégen; 	 

op hánden zullen zij je drágen,
dat je je vóet niet aan een stéen zult stóten.

Vooral het laatste vers is bekend uit het gesprek van Jezus met de duivel
in Matteüs 4 vers 6.

engelen van hem, sterke helden, dáders van zijn wóord,

Looft hem, zijn éngelen álle,
lóoft hem,
héel zijn héirschaar!

Alle Bijbelverwijzingen op deze pagina komen uit de Naardense Bijbel.